CeeBee

donderdag 22 februari 2007

carnaval, deel III

Eerder, zie Carnaval I en II

Hoezeer mijn moeders verdriet me ook door mijn hart sneed, ik had geen tijd om haar te troosten. Egoïsme vierde namelijk hoogtij: ik moest naar bed. En snel ook. Eenmaal tussen de koele lakens had ik het afwisselend koud en warm. En soms ook gewoon tegelijkertijd, zodat zowel het zweet als de koude rillingen over mijn rug liep(en).

Toen ik een half uur in bed lag, begon mijn maag zich te roeren. Dat was nieuw, want eerder hadden alleen mijn darmen van zich laten spreken. Een grote golf van misselijkheid joeg me weer uit bed, op weg naar diezelfde pleepot waarboven ik eerst van de andere kant had gehangen. Ik denk dat ik op dat moment op het toppunt van zelfmedelijden zat.

Dat toppunt viel – achteraf gezien – gelijk met het toppunt van mijn buikgriep. De zgn. Limburgse buikgriep, waarvan je dan wel helemaal leegloopt, maar die als tegenprestatie nog geen 24 uur duurt. Want met de goede zorgen van mijn ouders ging ik via een kopje thee, naar een beschuitje met kaas, naar een boterham en eindigde ik uiteindelijk met twee koppen erwtensoep. Toen dat allemaal binnenbleef, begon ik langzaam de woorden van mijn moeder te geloven: dat ik de resterende twee dagen gewoon carnaval zou vieren.

En zo geschiedde. Lag ik zondag tijdens het middaguur nog ziek op bed, 24 uur later stond ik zij aan zij met mijn moeder op het Vrijthof. Weliswaar nog een beetje onvast ter been, maar wel met de vaste overtuiging dat ik de dag van begin tot eind mee zou maken. En gingen die eerste biertjes nogal stroef, na een paar sjoeskes wisten ze hun weg naar beneden steeds beter te vinden. En uiteindelijk vergat ik helemaal dat ik ziek was geweest.

Na een paar uur werden we weer opgehaald door mijn vader. Als rechtgeaarde carnavalsalcoholisten dronken we onze biertjes op in de auto, om bij het nemen van de laatste slok alweer door mijn vader afgezet te worden bij ons volgende punt: de optocht van Groeselt. Want ik praat dan wel steeds over de Maastrichtse carnaval, de tweede carnavalsdag zijn mijn moeder en ik altijd in us durrup te vinden. Omdat mijn ouders er nu eenmaal wonen, omdat ik er ben opgegroeid en omdat die maandag stiekem best leuk is. Eigenlijk is die maandag zelfs zó leuk, dat ik op carnavalsdinsdag in eerste instantie een beetje heimwee heb naar de dag ervoor.

(wordt vervolgd)