lijf en leden
Ik vraag me wel eens af hoe mensen mij omschrijven. Niet dat ik het écht zou willen horen – want de kans ís aanwezig dat mijn ego gekneusd zou raken– maar het zou wel grappig zijn om te weten. Stel je voor dat ik in de kroeg zou staan en je zou mij aanwijzen, wat zou je er dan bij zeggen?
“Zij, zij met die krullen”
“Zij, die donkerblonde”
“Zij, zij met die H&M-spijkerbroek”
“Zij, die kleine”.
“Zij, zij! Ja, die ja, die dikke vrouw daar!”.
Ik vraag het me af. En meteen vraag ik me dan ook af hoe ik andere mensen omschrijf. Wát accentueer ik dan? Waarschijnlijk gewoon de dingen die opvallen. Gewicht, lengte, ogen, haar, huidskleur, kleding.
Tijdens mijn studententijd deelde ik tijdelijk een huis met andere studenten. Inderdaad, dat noem je dan een studentenhuis. Een van mijn huisgenoten was een jongen van Indiase afkomst (of iets uit die buurt, sorry, dat ben ik vergeten). Maar eigenlijk kwam ie gewoon uit Zutphen en sprak ook met het – niet zo heel charmante – accent uit die buurt.
In de loop der tijd was ik zó vergeten dat zijn huid een donker laagje had, dat het volgende gesprek ontstond met een vriendin.
“Wie heeft dat dan gedaan? ”
“R., je weet wel, mijn huisgenoot”.
“Wat een sukkel zeg”
“Ja, nou moet ik het weer van de verzekering zien terug te halen”
“Irritant”
“Ja, behoorlijk”.
“Maaruh, wie is die R. eigenlijk? Volgens mij ken ik die niet hoor?”
“Jawel, die ken je heus wel. Die vriend van A. en B. Was er vorige week ook bij op het huisfeest. Volgens mij studeert ie biologie.”
“Nee, zegt me helemaal niets”.
“O ja, en hij is donker”.
“O diiiiiiiiiiiiiiiiiiiieeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeee.”
Waar gebeurd. Ik zweer het. Overigens had de – niet zo bijster slimme – Indiase R. een kaassoufflé voor drie minuten in míjn magnetron gestopt. Dat is ongeveer 2,5 minuut te lang. Daar kan een magnetron niet tegen. Weet ik inmiddels uit ervaring.
Ik vraag me wel eens af hoe mensen mij omschrijven. Niet dat ik het écht zou willen horen – want de kans ís aanwezig dat mijn ego gekneusd zou raken– maar het zou wel grappig zijn om te weten. Stel je voor dat ik in de kroeg zou staan en je zou mij aanwijzen, wat zou je er dan bij zeggen?
“Zij, zij met die krullen”
“Zij, die donkerblonde”
“Zij, zij met die H&M-spijkerbroek”
“Zij, die kleine”.
“Zij, zij! Ja, die ja, die dikke vrouw daar!”.
Ik vraag het me af. En meteen vraag ik me dan ook af hoe ik andere mensen omschrijf. Wát accentueer ik dan? Waarschijnlijk gewoon de dingen die opvallen. Gewicht, lengte, ogen, haar, huidskleur, kleding.
Tijdens mijn studententijd deelde ik tijdelijk een huis met andere studenten. Inderdaad, dat noem je dan een studentenhuis. Een van mijn huisgenoten was een jongen van Indiase afkomst (of iets uit die buurt, sorry, dat ben ik vergeten). Maar eigenlijk kwam ie gewoon uit Zutphen en sprak ook met het – niet zo heel charmante – accent uit die buurt.
In de loop der tijd was ik zó vergeten dat zijn huid een donker laagje had, dat het volgende gesprek ontstond met een vriendin.
“Wie heeft dat dan gedaan? ”
“R., je weet wel, mijn huisgenoot”.
“Wat een sukkel zeg”
“Ja, nou moet ik het weer van de verzekering zien terug te halen”
“Irritant”
“Ja, behoorlijk”.
“Maaruh, wie is die R. eigenlijk? Volgens mij ken ik die niet hoor?”
“Jawel, die ken je heus wel. Die vriend van A. en B. Was er vorige week ook bij op het huisfeest. Volgens mij studeert ie biologie.”
“Nee, zegt me helemaal niets”.
“O ja, en hij is donker”.
“O diiiiiiiiiiiiiiiiiiiieeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeee.”
Waar gebeurd. Ik zweer het. Overigens had de – niet zo bijster slimme – Indiase R. een kaassoufflé voor drie minuten in míjn magnetron gestopt. Dat is ongeveer 2,5 minuut te lang. Daar kan een magnetron niet tegen. Weet ik inmiddels uit ervaring.